DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. 315 de eerste deurwaarder werd gerechtigd om het lijk aan den pedel over te geven en gelast om aan Schepenen aan te zeggen, dat zij dit hadden „te geheugen en te gedoogen.” De Deurwaarder deed eerst zijn exploit aan den President-Schepen en spoedde zich toen naar de woning van Van Son, waar hij, behalve de dienders, die daar reeds twee dagen waren, nog daarenboven den Drossaard met 4 andere dienaars vond, die gezamenlijk den pedel de gelegenheid gaven om het lijk uit het huis te halen en naar een gereedliggend jacht over te brengen, dat terstond naar Leiden wegvoer. Dit alles ging zoo snel te werk, dat de Substituut-Schout, die door den President- Schepen onmiddellijk na ontvangst van het exploit met eenige dienaren naar het Zieken was gezonden, om den boom bij het Leprozenhuis te sluiten en alzoo het jacht met het lijk te beletten den Haag te verlaten, daar eerst aankwam, toen het vaartuig reeds voorbij was gevaren. Toen, zooals boven is gemeld, de Baljuw aan Schepenen zijn wedervaren op het Hof medegedeeld had, verzochten deze terstond eene conferentie aan het Hof, dat een ontwijkend antwoord gaf, maar intusschen de machtiging van het vervoer van het lijk door den pedel liet in orde maken. Zoodra dit aan Schepenen was bekend geworden, zonden zij twee uit hun midden naar den Raadpensionaris om hem op de hoogte van den toestand te brengen, daar zij geen kans zagen, om zoo maar in eens een uitvoerig rekest aan de Staten in gereedheid te brengen. Terwijl die twee Schepenen zich naar den Raadpensionaris begaven, zetten de anderen zich aan den arbeid om het rekest te schrijven, maar voordat dit nog gereed was, vernamen de Schepenen, dat het lijk reeds naar Leiden was vervoerd. Toch werd het rekest den 19 October 1690 aan de Staten gezonden; al kon het ook geen praktisch resultaat

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 321