3i6
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
1) Resolution Staten van Holland 1691 p. 533 e. v.
een Edelman
aan de rechtsmacht
dat de misdaad was
en dus op een grond,
den Haag geen rechtsmacht
meer hebben, de rechtskwestie der competentie kon toch
worden uitgemaakt. De Staten stelden het stuk in handen
van het Hof om advies, maar dit maakte geen haast,
want op 29 Maart van het volgende jaar, schreven de
Staten het Hof nog eens aan, om het gevraagd bericht
te ontvangen; dit schrijven werd eerst- den 30 Juni
1691 door het Hof in behandeling genomen, waarna het
antwoord op beide brieven op 25 Juli aan de Staten
werd verzonden.
Het motief waarop de Magistraat zijn rekest steunde
was, dat het lijk van een onbekende was gevonden in
het huis van een Haagsch burger, waarover dus het
Hof geene rechtsmacht hadhet Hof stelde daar
tegenover, dat de verslagene zoude zijn
dat de dader niet was onderworpen
van de Haagsche Schepenbank en
gepleegd in het Haagsche Bosch
waarover Schepenen van
konden pretendeeren. -1)
De Staten lieten de zaak eenvoudig rustenzooals
ik boven zeide, had zij haar praktisch belang verloren
en de Staten hadden volstrekt geen neiging, om inge
wikkelde jurisdictie-quaesties op te lossen. In 1697
beklaagden de Schepenen zich bij de Staten, dat zij in
deze zaak nog geene beslissing hadden genomen.
Enkele jaren later ontstonden er wederom geschillen,
en wel in 1697 en 1699 beide van denzelfden aard.
In Augustus 1696 was Pieter Gerkas, knecht van
den Heer Benthem gecommitteerde in de Staten-Generaal
wegens Overijssel ’s nachts in het Voorhout vermoord.
De onderschout Van der Dussen deed het lijk opnemen
en overbrengen in het zoogenaamde luihuis onder den