DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
321
een dergelijk geval voordoen,
geleerd, dat het aan den Magistraat den tijd niet moest
laten, om zijn beklag bij de Staten te doen. Daarom
werd terstond na het verhoor van den onderschout zijn
vonnis gewezen, en veroordeelde het Hof hem tot ver
banning gedurende drie jaar uit Holland, Westfriesland,
Zeeland en Utrecht. Het geheim der Raadkamer schijnt
niet streng te zijn bewaard, want het werd in den Haag
bekend, dat enkele Raden van oordeel waren geweest
om de verbanning te doen voorafgaan door eene geeseling,
maar de meerderheid had die straf te zwaar gevonden.
Maar met al dien spoed, was het Hof toch nog te
langzaam geweest. Van den eenigen dag, die verloopen
was tusschen de aanhouding van den Baljuw en zijn
substituut en de veroordeeling van dezen laatsten had
de Magistraat gebruik gemaakt, om zich wederom tot
de Staten te wenden.
Den aisten October, dus daags na het vonnis van
verbanning, stelden de Staten het request in handen van
de Ridderschap en de andere gecommitteerden voor de
zaken der justitie, te gelijk met het vorige request van
gelijke strekking (waaraan dus gedurende twee jaren
niets was gedaan!) En tevens bevalen de Staten, bij
provisie, dat de Baljuw uit de kastelenij en de substituut
uit de Voorpoort zouden worden ontslagen, en dat de
veroordeeling van dezen laatste niet zoude worden
ten uitvoer gelegd. Mocht er zich, gedurende de beraad
slaging der Staten, weder
zoo werd een voorloopige regeling vastgesteld, die ik
later te zijner plaatse zal mededeelen.
Bij het eerste request had de Magistraat in het breede
uiteengezet, op de reeds vroeger door mij medegedeelde
gronden: dat de Jurisdictie van het Hof zich niet verder
uitstrekte dan het Binnen- en Buitenhof en had daar
omtrent van de Staten eene stellige beslissing gevraagd
21