DE JURISDICTIE-GESCH1LLEN, ENZ. 323 bleef bestaan tot de Revolutie van 1765, waarbij de vraag, wie de lijkschouwing mocht doen over gevonden lijken, nader werd geregeld. Gedurende ruim twintig jaren kwamen dergelijke ge schillen niet meer voor, totdat in den avond van 16 Juni 1721 een voorval plaats had, dat een nieuwe twist deed ontstaan. Op dien bewusten avond werd Christiaan Hoffelingin de woning van zekeren Johannes La Bonière, burger en schutter van den Haag, wonende op de „Binnen-Zuid- singel” zwaar gewond door den Geldersman, Jan Swartshof, ruiter in de lijfcompagnie der blauwe Gardes te paard van Overste Linden de jonge. De gekwetste, die kort na het toe brengen der wond overleed, was in zijn jeugd timmermans knecht in den Haag geweest, was daarna in krijgsdienst getreden en was bevorderd tot luitenant en „partisaan” in de vrije compagnie van majoor van Diemen, toen wonende als „gereformeerd” officier in den Haag. De dader wist zich in den Haag te verbergen en den i8en verscholen tusschen koffers op een rijtuig te ontsnappen. In den ochtend van den 17611 vernamen de Baljuw en de Procureur-Generaal wat er den vorigen avond gebeurd was. Namens den eersten ging de Substituut-Schout naar de woning van La Bonière, stelde een voorloopig onderzoek ter plaatse in, riep den bewoner en eenige andere personen als getuigen op en maakte de noodige beschikkingen voor de lijkschouwing. na bekomen machtiging van naar de woning waar het gepleegd; deze vernam, dat de onderschout was voorgeweest, maar wist nu zijner- weder voor te komen, door het lijk naar de dienderswacht aan de Voorpoort brengen, alwaar het ten overstaan van De Procureur-Generaal, het Hof, zond den Drossaard misdrijf was hem reeds zijds dezen onmiddellijk te laten over

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 329