326
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
van den Haag
en verzegeld;
den Krijgsraad was dat de militaire
van de burgerlijke was gescheiden en
van der Eist order gegeven, om met de ruiters der
hoofdwacht den schuldige op te zoeken, terwijl hij den
volgenden nacht alle uitgangen van den Haag bezette
en patrouilles der Garde te voet de stad doorkruisten;
evenwel alles te vergeefs, daar Swartshof (de krijgsraad
noemt hem steeds Swartsauw) toch wist te ontsnappen.
Zoodra de krijgsraad dit vernam, werd hij opnieuw
ingedaagd en wilde men overgaan tot het inventariseeren
van zijne monteering en equipementstukken, die tot de
compagnie behoorden en dus landsgoederen waren,
maar dit was niet mogelijk, daar deze èn door den
Procureur-Generaal èn door het gerecht
in zijn kosthuis waren in beslag genomen
door die beide burgerlijke autoriteiten werd dus de
militaire autoriteit verhinderd, om zijn plicht te doen.
Voorts verklaarde de krijgsraad niet te begrijpen, hoe
het Hof of de Magistraat van den Haag iets met de zaak
te maken konden hebben, daar de dader een soldaat
en de verslagene een officier was; en dit te meer waar
zij zich voorheen nooit tegen de rechtspraak van den
krijgsraad hadden verzet. Als voorbeelden haalde de
krijgsraad aan dat de cadet Jhr. Cabeljauw, die een misdrijf
had gepleegd tegen den apotheker Hurnius, deswege dooi
den krijgsraad was veroordeeld en vervolgens onthoofd,
waarbij op te merken viel, dat de dader was Edelman
en de beleedigde een burger van den Haagen het geval
van Matthijs Scholtes, soldaat in het Regiment Gardes,
die wegens een misdrijf tegen een Haagschen kleermaker
door den krijgsraad ter dood werd veroordeeld en op
het Groene Zoodje van onder op werd geradbraakt:
beiden zonder dat het Hof noch het Gerecht beweerd
hadden, dat de zaak tot hunne competentie behoorde.
De conclusie van
rechtspraak geheel