328 Wat de zaak zelf betrof, herinnerde het Hof dat het reeds in het Ampel Bericht de quaestie met verschillende andere had uiteengezet, „doch de meenichvuldigheyt der „gewichtige affaires, die U E. G. M. occupeeren is apparent „de oorsaake geweest, waaromme tot nogh toe geen van „de selve pointen is gereguleert.” Voorts beweerde het Hof nog, dat de beide door den Magistraat aangehaalde Resoluties wel de Jurisdictie regelden tusschen de militaire en de burgerlijke rechtsmacht, maar niet tusschen beide burgerlijke rechtscolleges, en dat de soldaten, die in den Haag garnizoen hielden ter bescherming der Staten, moesten geacht worden domicilie te hebben op het Binnen- en Buitenhof, waar zij hunne wachten betrokken. Eindelijk ontkende het Hof, dat de Resolutie van 1663 onderscheid maakte tusschen officieren en soldaten en voegde er bijdat, al mocht het wel eens gebeurd zijn, dat arme soldaten er zich niet tegen verzet hadden, dat zij door Schepenen betrokken werden, dit alleen nog geen jurisdictie kon vestigen over alle soldaten. Op de Deductie van den Krijgsraad antwoordde het Hof: dat het optreden van den Krijgsraad was in strijd met de Resolutie der Staten van 1654, en daarmede niet kon zamengaan, tenzij de Staten nu aan den Krijgsraad, speciaal aan dien der Gardes eene bevoegdheid zouden willen toekennen, die hij voorheen nooit bezeten had. Tegenover de door den Krijgsraad aangevoerde voor beelden, wees het Hof op een geval, dat zich in 1700 had voorgedaan. Alstoen werd een gereformeerd officier Steeven Jonckheer in een duel in het Haagsche Bosch gedood door Jan Pugger, sous-exempt van de Garde- hellebardiers van den Prins-Stadhouder. Het Hof deed de lijkschouwing verrichten en procedeerde bij verstek tegen den dader, zonder dat de Krijgsraad daartegen eenig bezwaar inbracht. DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 334