33i DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. grond, dat het onderzoek der zaak bij het Hof nog niet was afgeloopen. Het Hof ging verder; het liet twee Haagsche burgers oproepen, om als getuigen te worden gehoord, en toen deze weigerden voor het Hof te verschijnen, werden zij uit hunne woningen gehaald door een deurwaarder, vergezeld van den Drossaard en eenige dienaren. Maar nu zonden de Heeren van den Haag een request aan de Staten, waarin zij aantoonden dat de daders en de mishandelden alle Haagsche burgers waren, dat de plaats des misdrijfs ongetwijfeld tot de judicature van den Haag behoorde op grond waarvan zij verzochten dat de Staten hen, bij uitsluiting van het Hof, bevoegd zouden verklaren, om de zaak te onderzoeken en af te doen het Hof zouden gelasten om de door hen zelve ingewonnen informaties aan den Haag mede te deelen, en eindelijk maatregelen te nemen om eene herhaling van dergelijke feiten te voorkomen. De Staten stelden het request in handen van het Hof, om daarop zijn advies te geven, wat op 9 Maart d. a. v. geschiedde; de toon van dat stuk is bijzonder vinnig. Het Hof begint met te verklaren, dat het niets weet van een bestaand geschil met den Haag, „of het moest wesen „dat het gerecht zoude beweeren, dat de criminele justitie, „die wij als Provinciale Regters in den naam van U. E. „G. M. administreeren, voor soo verre die de Residentie „plaats van den Souverain concerneert, alvorens deselve „in eenige activiteit zoude mogen gebragt worden, door „henlieden vooraf zoude moeten wesen erkent.” Voorts deelde het Hof ook zijnerzijds den loop der zaak mede en steunde zijne bevoegdheid om een onderzoek in te stellen op deze vier gronden ro. het Hof beschouwde de zaak als straatschenderij; de straten en wegen nu stonden in de sauvegarde en protectie van den Souverein

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 337