332
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
en de beveiliging er van, was niet minder de zaak van
het Hof, dan die van den Haag; 2°. van de daders werd
gezegd, dat vier hunner Haagsche burgers waren, dan
was het wel mogelijk, dat de beide andere Suppoosten
waren; 30. de mogelijkheid kon ook nog bestaan, dat
de mishandelden onder de jurisdictie van het Hof be
hoorden; 40. het Hof wilde weten, of de zaak, zonder
gevaar voor de openbare veiligheid bij civile compositie
kon worden afgedaan.
Het Hof vermeldde verder, dat de Magistraat een
conferentie had verzocht, die door het Hof geweigerd
was, dat het onderzoek aan het licht had gebracht, dat
daders en mishandelden alle Haagsche burgers waren,
en dat het Hof daarom op 24 Februari had besloten,
zijnerzijds aan de Schepenbank eene conferentie voor
te stellen, waarin dan zoude worden verklaard door ’s Hofs
gecommitteerden, dat het onderzoek en de berechting
der zaak verder aan den Haag werd overgelaten
Schepenen hadden evenwel nu hunnerzijds een conferentie
geweigerd, omdat het geschil door hen bij de Staten
was aanhangig gemaakt. Het Hof liet daarop een wee
moedige ontboezeming volgenwat, schreef het, zal er
van de veiligheid in den Haag komen, als het Hof zich
die niet aantrekt? bij die veiligheid toch, hebben niet
alleen de burgers belang, maar evenzeer de Hooge
Collegiën, de Edelen, de Suppoosten, de buitenlandsche
Ministers en alle vreemdelingen, die tijdelijk in den Haag
verblijf houden. Tallooze malen had het Hof dergelijke
zaken onderzocht en afgedaan, zonder dat ooit de
Schepenen zich daartegen hadden verzet. Het advies van
het Hof eindigde met de bereidverklaring om alle
informaties copielijk aan den Magistraat af te staan en
aan deze de verdere behandeling over te laten,
Het geschil was daarmede geëindigd en de Staten