DE JURISDICTIE-GESCH1LLEN, ENZ.
337
bevond de onderschout zich toevallig bij de Groote Kerk
hij zag toen, dat een dienaar van het Hof dit gebouw
binnenging, en nieuwsgierig zooals een goed politieman
moet zijn, volgde hij hem behoedzaam om zijn handelingen
te bespieden. Hij zag den man eerst de deur onder het
orgel en daarna de torendeur openende dienaar had
nu het luihuis bereikt. Dit kwam den onderschout, die
natuurlijk van het hangend geschil geheel op de hoogte
was, verdacht voor, en hij spoedde zich naar de plaats,
waar de dienaar zich bevond. Maar eer hij nog den
tijd had, om dien man te vragen, wat hij daar te doen
had, kwam de Drossaard met acht dienaren ter zelfder
plaatse. Nu bestond er voor den onderschout geen twijfel
meer, wat die mannen in het schild voerden. Hij plaatste
zich met den rug tegen de deur van een hok, waarin
het lijk, dat reeds gekist was, geborgen was, en trachtte
aldus den toegang tot die plaats te verdedigen, maar
spoedig zag hij in, dat hij niet tegen tien man was
opgewassen, en daarom vroeg hij den Drossaard, om te
wachten, totdat hij den Magistraat zoude hebben ge
waarschuwd. Dit uitstel werd hem zeer natuurlijk
geweigerd, en de Drossaard gaf zijn manschappen bevel,
om met zware hamers, die zij voor dat doel hadden
medegebracht, de deur open te slaan.
Twee dienaars volbrachten dit werk, maar met zooveel
overhaasting en geweld, dat zij eerst een verkeerden
deur opensloegen, en toen zij hunne vergissing hadden
bemerkt, de deur van het hok verbrijzelden. Het lijk
werd te voorschijn gehaald, eenige dienaars namen de
lijkkist op de schouders, en de Drossaard trok als in
triomf met zijn gevolg langs het Stadhuis, waar de
Magistraat nog vergaderd was naar de Voorpoort. Den
volgenden morgen had de Procureur-Generaal de vol
doening, dat hij aan het Hof konde mededeelen, dat
22