338
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
’s Hofs bevelen stiptelijk waren ten uitvoer gelegd, het
lijk was overgebracht en geschouwd ten overstaan van
de twee benoemde Raden Commissarissen en de doctoren
hadden als hun oordeel te kennen gegeven, dat de
dienstbode verdronken was.
De leden van den Magistraat vernamen onmiddellijk
van den substituut-Schout, dat en op welken wijze het
lijk door de dienaars van het Hof was weggehaald, en
diep was hunne verontwaardiging zoowel over het
geleden onrecht en over de wijze waarop het Hof hier
was opgetreden, als over de beleediging, die hun was
aangedaan, en zij gaven aan die verontwaardiging lucht
in een request, dat zij terstond aan de Staten zonden.
Deze tegen hunne gewoonte in dit geval eens vlug,
gaven den volgenden dag in den namiddag aan het Hof
den last om denzelfden avond het lijk in alle stilte naar
het luihuis terug te doen brengen.
De President van het Hof riep na het ontvangen van
dit bevel de Raden onmiddellijk op, om ’s avonds om
6 uur bijeen te komen, om te besluiten, wat door het
Hof moest worden gedaan naar aanleiding dier Resolutie
van de Staten. De Raden waren daarover hoogst ont
stemd, maar geen hunner durfde toch voor te stellen,
zich tegen de bevelen der Staten te verzetten en ’s Regters
onafhankelijkheid tegenover het Staatsgezag te handhaven.
Ten slotte werd op voorstel van den Heer van Wassenaer
besloten, om alvorens te gehoorzamen, twee Raden af
te vaardigen, die aan den Raadpensionaris onder het
oog zouden brengen, dat het Hof bezwaard was met en
zich onbevoegd achtte, om te voldoen aan de Resolutie
der Statenhet laatste, omdat het lijk zich bevond in
het huis van een Haagschen burger, waar het Hof niets
te zeggen had en zijn dienaren niet mochten binnentreden.
Mocht de Raadpensionaris met deze beschouwingen niet