DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
34°
Z. H. Hij nam in 1659
werd in zijn ambt opgevolgd door zijn
die op 1 Januari 1660
nam hij op zijn kantoor
neef zijner vrouw, Michiel Hartman de Custere,
27 Maart, ruim 6 dagen nadat het lijk uit het water
was opgehaald.
Maar het Hof stond er toch op, om zich tegenover de
Staten te rechtvaardigen en zond daarom den volgenden
dag twee zijner leden naar den Raadpensionaris om hem
mede te deelen, dat het Hot de redenen van zijn gedrag
nader aan de Staten zoude ontvouwen. Waarschijnlijk
om het daartoe in de gelegenheid te stellen, zonden de
Staten op 3 April ter fine van advies het request van
den Magistraat aan het Hof, iets wat zeker overbodig
was, nu het geschil door de onderwerping van het Hof
geëindigd was. Later heeft het Hof nog een verweer
schrift ingediend, dat met de overige stukken door de
Staten commissoriaal werd gemaakt; de gewone wijze
om een zaak te beëindigen zonder beslissing.
Alvorens te bespreken de jurisdictie-geschillen die
ontstonden naar aanleiding van drukpersdelicten, moet
ik nog een geschil behandelen, dat wel zijn oorsprong
vond in de uitgave van een brochure, doch waarin het
de vraag gold, of de beklaagde al of niet Suppoost van
den Hove was.
Tot goed verstand der zaak dienen eenige bijzonder
heden vooraf te gaan.
Onder de Stadhouders Frederik Hendrik en Willem II
en gedurende de eerste jaren der minderjarigheid van
Prins Willem III was Willem Kettingh de jonge Thesaurier
en Rentmeester-Generaal van
zijn ontslag en
schoonzoon, mr. Pieter Ardes,
in functie kwam. Tot zijn hulp
een
dien hij zijn geheele vertrouwen schonk en die den sleutel
der geldkist in zijn bewaring had. Of nu alles richtig
ging in het bestuur van Ardes zou nu moeielijk zijn