343 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. hij zond verwittigd en hij zond een exemplaar aan het Hof, met verzoek om de zaak te vervolgen. Het Hof stelde ze in handen van twee Raden Commissarissen, op wier rapport en zonder eenig verhoor, het Hof Ardes veroordeelde tot betaling eener boete van 2000 gulden met bevel, om persoonlijk voor het Hof te verschijnen en aldaar het Vertoog met eigen handen te verscheuren; de drukker en de verkooper werden beide met eene geringere boete gestraft; de eerste kreeg tevens verbod om in één jaar iets te drukken of te doen drukken. De Prins was hoogst ontevreden over die uitspraak; hij vond de straf onevenredig licht; hij deelde dit aan het Hof mede en gaf daarbij als zijne meening te kennen, dat een man, die zooveel tegen Zijn persoon en Zijn gezag had geschreven, uit den Haag moest worden gebannen. Zouden wij nu eene dergelijke inmenging van het uitvoerend gezag in den staat in de rechtspraak ondenk baar achten, het Hof vatte de zaak heel kalm op. Het nam kennis van ’s Prinsen missive en begon te beraad slagen, of men de uitspraak zoude handhaven, of die zaak wijzigen in dien geest, dat zij den Prins aangenaam zoude zijn. Ter eere van het Hof moet worden gezegd, dat het resultaat der beraadslaging was, dat het arrest onveranderd werd in stand gehouden. Nu wendde de Prins zich tot den Haagschen Magistraat met eene klacht tegen Ardes over het uitgeven van het Vertoog, en hier vond hij beter gehoor. Even alsof het Hof nog geene beslissing in de zaak had gegeven, en alsof Ardes al niet reeds veroordeeld was, beval de Magistraat hem, onverhoord, om merkelijke redenen, „de ruste, eere ende respect van den Lande ende van ’s-Gravenhage concerneerende” om binnen drie dagen den Haag en Haagambacht te verlaten. Dit bevel gewerd hem

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 349