DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
344
van
om zulk een beschik-
in den vorm van een brief, gedagteekend 2 Juli 1680 en
geteekend door den Secretaris de Veer, ter ordonnantie
van den Magistraat. En toen Ardes aan dit bevel niet vol
deed, werd het den 8sten herhaald door den onderschout,
vergezeld door eenige dienaars, die hem aanzegde, dat
hij den volgenden ochtend moest vertrekken, zoo niet
dan zoude hij door schouten-dienaars worden uitgeleid.
In dien tusschentijd had echter Ardes ook niet stil gezeten.
Dadelijk nadat hij zijne veroordeeling tot verbanning
vernomen had, riep hij de bescherming van het Hof in.
Dit vond een conferentie met den Magistraat noodig en
zond daarom den 4 Juli een deurwaarder naar het
Stadhuis, met het verzoek, dat de Heeren ten 11 ure ten
Hove zouden komen, tot het houden der bewuste con
ferentie, maar de deurwaarder kreeg ten antwoord, dat
de Magistraat niet vergaderd was en ook niet vergaderen
zoude. Toen werd de Griffier van Kinschot naar den
Burgemeester Rose gezonden met het verzoek, om de
conferentie ’s namiddags te 5 uur te houden. Aan dien
wensch werd voldaan.
De President van het Hof vroeg aan de Heeren
den Haag, wat hun had bewogen
king tegen Mr. Ardes te nemen, waarop de Pensionaris
Van der Houck namens den Magistraat antwoorddedat
Ardes wel 20 jaren geleden aan eene universiteit in
Frankrijk den titel van Licentiaat in de rechten had
verworven, en zich op dit diploma had laten inschrijven
als Advocaat voor den Hove van Holland, maar dat hij
de praktijk nooit had uitgeoefend, (dit erkende Ardes zelf
in de boven aangehaalde Apologie) zich nooit als advocaat
had doen recenseeren en een bediening had aangenomen,
die niets met die van Advocaat te maken had. Op dien
grond werd hij door den Magistraat beschouwd als een
gewoon burger: de pachter der accijnsen had dan ook