348 konde ongehinderd Mr. J. B. Ridder De van der Schueren. DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. Willem III voelde zich persoonlijk gekwetst en zijn gezag miskend, door het besluit van den Hoogen Raad, en haastte zich, den loop dien de zaak genomen had, ter kennisse der Staten te brengen, die den 23 Juli den Prins voor die kennisgeving bedankten, den Hoogen Raad aanzegden dat hij alle proceduren in de zaak moest opschorten en twee Raden Commissarissen afvaardigen om te verschijnen voor de Heeren van de Ridderschap en de andere Gecommitteerden voor de zaken der Justitie, die daarop aan de Staten rapport zouden doen. Hierop volgt op 1 Augustus de volgende beslissing der Staten: „dat het Hoff soude werdden ontlast om kennisse „over de voorsz. saeke te nemen, oock hetzelve geordon- „neert geene proceduren over de voorsz. dagvaerdinghe „te laeten voortgaen.” De Raadpensionaris Fagel bracht dit besluit, onmiddellijk nadat het genomen was, aan den Prins over. Deze had dus overwonnenhet Hof was buiten de zaak gezet en het verbanningsbesluit van den Haagschen Magistraat bleef in volle kracht bestaan en ten uitvoer worden gelegd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 354