353 SCHEVENINGEN. Sinds zijn de verschillende visschersschepen der ver bonden rijken gedwongen goed zichtbare herkennings- teekenen te voeren op schip en zeil, (voor Scheveningen SCH. met het nummer van het schip) zoodat elk politie- schip internationaal overtredingen kan controleeren. De Scheveningsche bomschuiten oefenden twee ver schillende visscherijen uit. Vooral in den zomer ving men haring in het zoogenaamde „Diepwater” nabij Yarmouth, welke haring na de vangst met zout bestrooid werd; deze bewerking, steuren, schijnt in de twaalfde eeuw reeds bekend. De haring werd dan bewaard voor den bokkinghang, om tot bokking gerookt te worden. Het steuren is geheel verschillend van ’t kaken; dit laatste bestaat in ’t uithalen van een deel der inwendige organen van den visch, terstond na het ophalen der netten, waarna de haring op bijzondere wijze in lagen met zout in tonnen wordt verpakt, en eenigen tijd blijft liggen in zijn eigen pekel of bloedpekel. De tweede visscherij was die naar verschen visch in de geheele Noordzee, maar vooral op de Doggersbank en onder de kust, langs de Zijde, meest met netten, maar ook met hoekwant. Men noemde de Scheveningers dan ook wel ’s, schippers van de Zijde, toen zij geen acte van consent konden verkrijgen om haring te kaken. Deze willekeurige maatregel was langzamerhand ingeslopen toen de Scheveningers alleen aan de steurharingvisscherij bleven deelnemen. Waarschijnlijk pasten zij in den aan vang het voordeelige kaken niet toe, omdat de toenmalige pinken niet stevig genoeg gebouwd waren om in de Schotsche wateren te visschen en niet talrijk genoeg bemand om zich met voordeel op het kaken toe te leggen. Alleen buizen kielschepen oefenden deze vischvangst uit. Een voordeel hadden de Scheveningers, nu zij niet deelnamen aan ’t kaken; zij liepen de bindende haring- 23

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 359