DE GEVANGENPOORT.
27
1676 afgetimmerd, om er den bekenden Abraham de
Wicquefort als eersten gevangene te herbergen. (Noot D).
Alle verbouwingen in de eerste helft der 16de eeuw
grepen hoofdzakelijk plaats volgens een niet meer
bekend bestek van 1532, dat een noodzakelijk uit
vloeisel was van de gebleken gebreken der gevangenis,
waarover reeds tijdens de opsluiting van „Jan de Bakker”
hoogst ernstig was geklaagd.
Meerdere kamers en giolen kwamen toen tot stand.
Veel zwaar traliewerk werd mede door den smid daarvoor
geleverd, mogelijk bij verruiming van alle vensteropeningen;
tevens werd toen de zware houten wandbetimmering
aangebracht in verschillende kamers, om het uitbreken
door de buitenmuren beter te beletten. Uit vroegere dagen
is dan denkelijk het giool naast de „Isercamer.” Onder
deze bevond zich oorspronkelijk de lage kamer (thans
drie giolen met langsliggenden gang) als het „giool,”
waarvan het, voor tweederde gedeelte nog zichtbare,
kruisgewelf reeds in 1520 moet hebben bestaan. Dit jaar
of kort voor dien waren echter gevangenen door
dit gewelf uitgebroken en werd nu mogelijk het bestaande
westelijke giool (z.g. van „De Bakker”) geheel van het
oorspronkelijke grootere vertrek afgescheiden. De beide
nu aanwezige nevenliggende giolen zijn dan ingedeeld
na 1532. Misschien ook wel alle drie. (Noot E).
Onder deze verdieping bevinden zich dan verder twee
kelders. Blijkbaar aan den tongewelfvorm is de voor
kelder de oorspronkelijke kelder, welke voor gezamenlijke
bewaring diende van een groot aantal gevangenen, onder
bewaking nu en dan. Hier lagen de gevangenen denkelijk
veelal in den aan vang „in den stok”; de kleine kelder,
westelijk daarnevens, is thans overdekt door een kruis-
gewelfsysteemde twee zware hoekpilaren dienen tot
afvoer van de privaatbuizen der bovenliggende giolen