354 SCHEVENINGEN. wetten vrij en konden hun vangst ook in het Buitenland, o.a. Yarmouth, van de hand zetten. Ook zij waren gehouden aan het verbod van te visschen vóór St. Jan. De groote visscherij, dat waren de reeders van kiel- schepen, hadden nu een monopolie verkregen, waar Scheveningen buiten viel; ook de overige dorpen langs de kust, zooals Katwijk deelden in dit lot. In laatstge noemde plaats verzette men zich tegen de willekeur der grootvisscherij, en liet grootere bommen maken. De haring toch, wilde ze den naam hooghouden die de Hollandsche bokking in Engeland verkregen had, moest uiterlijk twee dagen na de vangst gerookt worden. Men diende dus nabij de kust te blijven, en dit was niet altijd mogelijk. Het regende requesten en contre-requesten, maar de grootvisscherij was rechter in eigen zaak en de Katwijkers moesten zich bij ’t steuren houden. Zoo ook de Scheve- ningers. In ’t midden van de achttiende eeuw was hun bommenvloot evenwel zeer belangrijk; er waren toen 120 Scheveningsche pinken, Vlaardingen telde zooveel buizen niet; maar het verbod van invoer van versche visch in de Oostenrijksche Nederlanden en ’t niet deelnemen aan de algemeene toepassing van het premiestelsel, deed de kustvisscherij veel kwaad, zoodat tegen het begin der achttiende eeuw slechts tien pinken uit Scheveningen zee kozen, en in 1802 de versclivisscherij geheel in steur- haringvisscherij was overgegaan. ’t Was niet voor ’t eerst dat de Scheveningsche versch- visscherij de wisselvalligheid van het lot onderging. Uit de resolution van Holland blijkt toch, dat reeds in 1585 Scheveningsche visschers hun visch op de Londensche markt brachten, een handel die na aanvankelijk succes, uit gebrek aan snelle vervoermiddelen ten gronde ging, en jarenlang ook aan Scheveningers den naam bezorgde van „de schamele visschers van den versche op de Zijde.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 360