36i SCHEVENINGEN. deze plannen te steunen. Een prijsvraag werd uitgeschreven „nopens den bouw van een wel ingericht zeebadhuis.” Aan ’t hoofd van het stedelijk bestuur stond toen Mr. Lodewijk Constantijn Rabo Copes van Cattenburch; de gemeentebelangen gingen hem nauw ter harte. Persoonlijk had hij zich in den vreemde overtuigd welke eischen men daar stelde aan een zeebadplaatshij nam Boulogne tot voorbeeld. In 1826 stelde hij den Raad voor om drie ton te besteden voor den bouw van een gemeente-zeebadhuis, en een halve ton voor ameublement, badkoetsen enz. Natuurlijk ontbrak ’t niet aan tegen- adviezen. Enkelen wilden van Pronk de bestaande bad inrichting overnemen en vergrooten; de kosten zouden dan niet zoo worden opgevoerd, doch ten slotte zege vierde het voorstel van den burgemeester, en reeds in 1828 was het stedelijk badhuis voltooid. Bezwaarlijk kon men de leiding van deze voor dien tijd zeker grootsche onderneming aan Pronk toevertrouwen; de taak zou boven de macht van dezen eenvoudigen man en zijne brave vrouw gaan. Hij werd benoemd tot badmeester op een tractement van 1000.— en kreeg een vrij aanzienlijk bedrag in handen, waarmee hij als ’t ware was uitgekocht. Tien jaren later stierf deze grondvester der badplaats, nadat de gemeente hem in zijne laatste levensjaren een pensioen van ƒ500 had toegekend. Scheveningen was nu als badplaats eene andere phase ingegaan. Er werden commissarissen benoemd voor het stedelijk badhuis. H.PI. M.M. de Koning en Koningin met gevolg en gasten, o.a. prinsen van Pruisen en Zweden bezochten den T2en Mei 1828 de inrichting en roemden die zeer. De Hagenaars waren trots op het stedelijk monument, en een schrijver uit die dagen, die zeker meer geschreven

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 367