28 DE GEVANGENPOORT. 1) Verg. o.a. de i6de eeuwsche afbeelding op pag. 99. en vertrekkenhet gewelf is zichtbaar aangelegd, nadat die hoekbeeren waren opgetrokken, d.i. nadat die privaat- aanleg daar boven noodig bleek, d.i. dus vermoedelijk in den tijd onmiddelijk na 1532. Als „pijnkelder” is hij tenminste in 1544 bekend; maar hij werd, ongeveer 1560 en later, jaren lang, gebezigd als gevangenis. In den regel pijnigde men dan ook in dezen tijd in de pijnkamer naast en ten zuiden van de Rolzaal op het Binnenhof. In het geheel dus afgescheiden uit den grooten oorspronkelij- ken kelder, denkelijk kort na 1532, kan hij oorspronkelijk wel wat al te laag gebleken zijn voor de pijniging b.v. van „optrekken en met roeden slaan”; mogelijk werd daarin eenigermate voorzien in 1604, toen men het nog aanwezige vierkante putje in den vloer schijnt te hebben aangebracht. Bij de instelling van dien kelder tot pijn kelder heeft men mogelijk den ingang uit de Binnenplaats aangebracht. (Noot F). De overblijvende groote oostelijke kelder fungeerde later (in 1713) als „turfkelder”mogelijk reeds in 1556, toen er een glas verlood werd in den „turfkelder.” In 1589 werd het „bakhuis” (achter in den zuidwestelijken hoek der Binnenplaats) echter rondom met hout afgeschoten uit het „turfhuis.” In het „trappen huis” vindt men bij ieder bordes de noodige deuren of hekken ter afscheiding van de verschillende verdiepingen en kamers; het meerendeel hunner kan wel zijn van 1532 ongeveer. Het „benedenpoortvertrek” thans geheel ontdaan van houten en steenen binnenwerk met 2 boven elkander gelegen raamopeningen aan de Plaats, 1) bevatte dan verder vroeger een botterij (bottelrij kamer en keukentje en daarboven op de insteekverdieping, slaap- en wachtkamers van den cipier en zijn knecht.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 36