368
SCHEVENINGEN.
zekere De Wit, de rechte man op de rechte plaats.
Toen in 1855 den slechten naam was uitgewischt,
besloot de Raad de twee vleugels uit te breiden, waarmee
een groote ton gemoeid was. Maar de lijdensgeschiedenis
lag nog te versch in veler geheugen, en in de stad
ontstond bepaald verzet tegen deze uitgave. De Raad
bleef pal staan, vooral op inspiratie van Dr. Mess. Hij
trachtte te bewijzen hoe Scheveningen als badplaats
bloeien moest, als men het belang der zieken op den
voorgrond stelde, en daarom vooral het geneeskundig
gedeelte van het badhuis verbeterde.
Gelukkig werd na de uitbreiding de pacht gegund aan
denzelfden de Wit, die getoond had zijn vak te verstaan,
en reeds in ’t eerste jaar kon niet aan alle aanvragen
voldaan worden.
Toen kwam het hotel Garni, met het dubbele aantal
kamers van het Badhuis. Men vreesde deze concurrentie
aanvankelijk wel; doch de ondervinding leerde weldra,
dat bij goede leiding, geen concurrentie gevreesd behoefde
te worden, ’t Ging beide hotels naar wensch. Helaas
stierf de verdienstelijke De Wit in dat zelfde jaar en
werd de naslag dadelijk gevoeld.
De Raad besloot nu tot eigen beheer over kamer- en
badhuur, en gaf veertig mille uit voor vernieuwing van
het ameublement. De restauratie zou verpacht worden,
doch men kon geen pachter krijgen, waarom ook dit
gedeelte in gemeente-exploitatie moest genomen worden.
Commissarissen hadden toen een zeer moeielijken tijd,
vooral omdat de directeur aanvankelijk niet medewerkte
en ontslagen moest worden. Tegen veler verwachting
kwam er toch een tijd van voorspoed en geldelijke baten.
De steenen wandelweg over de duinen, gasverlichting en
meerdere badkoetsen werden uit deze baten getrokken, doch
het leeuwendeel vloeide in de gemeentekas. Na de geleden