375
SCHEVENINGEN.
trots der
Parijs; en
Tot den goeden naam van de badplaats hebben, vooral
in Duitschland, de Scheveningsche boschjes veel bijge
bracht. Als herinnering aan ’t verdienstelijke streven
van den heer Verheull tot aanleg en uitbreiding dier
lieflijke wandeldreven, is een marmeren bank nabij de
waterpartij aangebracht, meer eerbiedwaardig dan practisch.
Jammer dat men, aanvankelijk tot werkverschaffing aan
werkeloozen, het aantal paden in dier mate is gaan
vermenigvuldigen, dat er van de boschjes niet veel
dreigt over te blijven.
Behalve voor den heer Verheull is er ter herinnering
aan wijlen den Betuwschen novellist Cremer een bank
gewijd min of meer eigenaardig, daar de Scheveningsche
meer onderbroken. Die file was ook een
Hagenaars; men vergeleek ’t met Londen en
werkelijk ’t had er wel wat vanalleen duurde de file
in beide Metropolissen altijd, hier alleen een enkel uur
van den dag of liever avond.
’t Was toen een lucratief baantje, tolbaas aan den
Ouden Weg, en de Zondagen moest de man de
hulp zijner familie inroepen om het geld te innen. Tot
1855 moesten zelfs voetgangers betalen, uitgezonderd
Scheveningers, en was ’t de trots van jongelieden om
het strand bezocht te hebben zonder zijn tolgeld te
voldoen; door de duinen kon men aan de Argusoogen
van den tolbaas ontsnappen. Een zekere De Bergh
bij velen nog bekend om zijn „Haagsche Penkrassen’
maakte zich verdienstelijk door zijn onophoudelijk gehamer
op de tollen midden in de gemeente. De tolquaestie
hing jaren in de lucht, tot de Raad de concessie deed
en de gemeentetollen met ingang van 1 Januari 1889
afschafte.