389
HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
welsprekendheid en onmiddelijk volgen nummer twee,
drie, vier, vijf en zes, die buiten hadden gewacht, om
ringd door een talrijk straatpubliek, nieuwsgierig om te
weten wat er bij Kappeyne „te doen” was.
Bakhuyzen had pleizier van zijn wraak en lachte hartelijk
zoo vaak er later van gesproken of op gezinspeeld werd”.
Tot zoover Gerard Keiler.
De grap was goed en het pleidooi van Mr. Kappeyne
moge ook goed geweest zijn, maar de groentenvrouwtjes
voor het Gouden Hoofd moesten het veld ruimen.
De Sociëteit die wij nu even zullen vermelden omdat
zij in zoo nauw verband heeft gestaan met het gebouw,
was reeds in 1847 daar te vinden, waarschijnlijk als
eigenares, toen commissarissen waren de heeren J. M.
van den Bergh, A. Bekking, J. D. Bosse en A. P. Smit.
In i860 vinden wij als commissarissen vermeld de
heeren W. H. Waldeck, F. A. Engelbert van Bevervoorde
en P. C. Soury.
De sociëteit heette toen de „Nieuwe Harmonie"” ter
onderscheiding van een politieke sociëteit „de Harmonie”
die in 1833 zetelde in Schuttersdoelen.
Later werd er eenvoudig gesproken van de „Harmonie”
en dan wist iedereen dat men in ’t Gouden Hoofd moest zijn.
Het verhaal gaat dat van die sociëteit o. a. eens lid
was een rijk geworden meubelmaker die van een baron
van Tuyll een rijtuig kocht, waarop hij gemakshalve de
oude familiewapens maar liet staan. Dat lid kreeg daarna
den bijnaam van baron „Fau-teuil” met een tweeledige
zinspeling, waaruit bleek dat de man die fauteuils ver
kocht geen echte van Tuyll was.
Waarschijnlijk heeft de sociëteit eenige jaren lang
zoowel boven- als benedenzalen van het gebouw in
gebruik gehad. Met juistheid ben ik het niet te weten
gekomen.