428 HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN. een gehaakte eendrachtig Fritz, de bleek-bolle maar immer vriendelijk-lachende kellner had handen vol om het ieder naar den zin te maken. „Jawohl, ja sehr gut.1’ Alles was altijd goed, zelfs wanneer men niet betaalde. Er kwam toen in dien tijd een type: Een klein, oud heertje, gebukt onder ’t gewicht van een te grooten, hoogen hoed, komt iederen avond precies op hetzelfde uur binnen, gaat steeds met denzelfden kalmen gang, stilzwijgend naar hetzelfde hoekje en duikt er in weg, zonder een woord te spreken. Met een knik van het hoofd groet hij zijn naaste buren en begint dan met zich in te richten, onder een hardnekkig stilzwijgen. In dien tusschentijd wordt hem, zonder dat hij het besteld heeft, een glas bier en de krant gebracht, die hij alweer met een hoofdknik in ontvangst neemt. „Zich inrichten” beteekent bij hem „zakken leeghalen.” Alles wat hij in zakken heeft, komt op tafel. Eerst een groote, roode zakdoek, die met rukjes van een voorovergebogen lichaam uit een der jaspanden wordt getrokken, hetgeen inspanning en een zwaar neussnuiven veroorzaakt, ’t Is of er aan het trekken aan dien zakdoek geen eind komt; eindelijk is hij er, en om van de vermoeienis uit te rusten leunt hij even achterover en wrijft zich eens luchtig langs het voorhoofd. Die zakdoek krijgt een plaatsje op de tafel naast zijn elleboog. Dan komt uit zijn broekzak zijn beurs, met zilveren ringetjes, die met zijn mes voor den zakdoek komen te liggen. Vervolgens een zilveren snuifdoos, die met den linker hand uit den rechter borstzak wordt gehaald en die altijd nog een tikje van de rechterhand krijgt, zooals men een kind liefkoozend een tikje geeft en dan komt het brillehuisje uit de vestzak.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 434