432
HAAGSCHE KOFFIEHUIZEN.
schonk. In 1863 schijnt het meenens te zijn geworden.
Hij had toen voor den opslag van zijn artikel de kelder
gehuurd van den Heer Kühne in de Hoogstraat. In ieder
geval was ook hier een echt Germaansche gemoedelijkheid
inheemsch geworden.
Jonge intellectueelen, schilders en litteratoren kwamen
er ’s avonds bijeen en plakten er onder het genot van
een potje Beiersch en een biefstukje, dat door moeder
Heiser en haar beide dochters zeer vriéndelijk werd
voorgezet. Op Oudejaarsavond werd er op oliebollen en
punch getracteerd.
Er bestond een vast tafeltje, een club van schilders.
Daar vond men in de eerste plaats Koelman, de directeur
der Haagsche Teekenacademie, de schilders Coni en
Mozes Verveer, Van Ingen, Bekker, Kachel en Van
Raden, de heeren Hingman en Waldeck en den graveur
aan de Topografische inrichting Heyse.
De welgestelde Hagenaar Kroon, bekend om zijn mooie
schimmels, wiens beeltenis nog een tijdlang prijkte op
een wandschildering in de „Corbeau”, liet er af en toe
de muziek der Jagers spelen.
In de Lange Raamstraat F 105 vond men ongeveer
1835 ook „het Gulden Vlies” van J. Mooyman, druk
bezocht door marktbezoekers, waar in 1836 tevens de
„verkolving” plaats had van een extra mooien zilveren
tabaksdoos. Het was gelegen op den hoek van het Groenen-
daalstraatje en had de reputatie, dat de klapwakers er
’s nachts zaten te kaarten.
In 1870 vinden wij het nog vermeld als het „Gulden
Vlies” W. F. Hardenberg, Raamstraat 25.
In Raamstraat 41 was in dien tijd een Beijersch bier
huis van J. P. van Vliet.
Ongeveer 1870 bestond er op den hoek van Boek-
horststraat en Molstraat een klein koffiehuis, waarin toen