DE EIGENDOM VAN DEN „HOFVIJVER”.
Er zijn in deze wereld tal van zaken, die voor geen
tegenspraak vatbaar schijnen te zijn, eenvoudig omdat
nooit tegenspraak heeft plaats gevonden, althans die
tegenspraak zoo lang is geleden of zoo weinig bekend
is geworden, dat „men” zich daarover nooit druk heeft
gemaakt. „Men” is dan gansch voldaan, en neemt derge
lijke dingen dan aan als waarheden, waaraan geen twijfel
mogelijk is, als axioma’s, waarop dan weder een reeks
van mogelijk op zich zelf juiste en onbetwistbare be
weringen kunnen worden gebouwd. Komt er nu iemand,
die deze liefelijke verzekerdheid verstoort, die twijfel
oppert, daar waar „men” dezen voor uitgesloten hield,
dan wordt hij met alles behalve vriendelijke oogen aan
gezien, en loopt hij groote kans, vooral waar „men”
de daardoor veroorzaakte onrust en beweging onaan
genaam vindt, eenvoudig te worden „ampart gezet”, en
mag hij zich in. zekeren zin gelukkig rekenen, als het
daarbij blijft.
Iets anders wordt het als hij sommigen ter bereiking
hunner oogmerken in het gevlei komt. Afgezien van de
vraag of voor de nieuw opgekomen meening redelijke
gronden zijn aan te voeren, zal zij allicht instemming