465
DE EIGENDOM VAN DEN HOFVIJVER.
verwerven en op den voorgrond worden geschoven.
Zij kan, en dit om hare bruikbaarheid in den strijd niet
om hare innerlijke waarde, dan meteen dienst doen als
de knuppel, die in het hoenderhok wordt geworpen, en
daar veel gekakel veroorzaakt; of wat ook voorkomt, zij
wordt door den tegenstander eenvoudig geïgnoreerd.
En dat dit nog lang niet de slechtste methode is, om
van een onaangename nieuwigheid af te komen, een
van de gewone afwijkende meening, waaruit lastige conse
quenties kunnen voortvloeien, onschadelijk te maken
blijkt wel ten aanzien van het onderwerp, dat ons blijkens
den titel thans voor eenige oogenblikken zal bezig houden.
De eigendom van den Hofvijver. Het behoeft geen
herinnering, dat deze vraag: aan wien die eigendom?
werd opgeworpen naar aanleiding van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders om ten einde een nieuwen
verkeersweg langs de westzijde daarvan, ook ten behoeve
der exploitatie van de tram, te verkrijgen, den vijver tot
een breedte van 27 Meter te dempen. Een vraag, die
echter bij den strijd, daarover uit historisch, aesthetisch
en verkeersoogpunt gevoerd, zoo weinig op den voor
grond trad, dat zij zelfs bij de tegenstanders der dem-
pingsplannen als van ondergeschikt gewicht werd be
schouwd, terwijl de mogelijkheid van haar bestaan aan zijde
van het Gemeentebestuur, zoo zij een oogenblik is over
wogen, met beslistheid is ontkend.
Alvorens de onjuistheid der laatste meening, naar ik
hoop overtuigend, aan te toonen, over de eerste nog een
enkel woord. Zij werd niet gedeeld door het bestuur
van de vereeniging „die Haghe”, welke zich bij request,
ten betooge van het goed recht in dezen van den Staat
der Nederlanden tot de Ministers van Financiën en van
Waterstaat richtte, met het verzoek dat recht niet prijs
te geven en eventueel namens de Regeering in het belang
30