+70 DE EIGENDOM VAN DEN HOFVIJVER. lijk bestuur, met name het Hof, later bij opkomst der Staten meer en meer beperkt tot de rechtspraak, en de Rekenkamer, het onderdeel voor de finantiëele aan gelegenheden, handhaafden tegenover den Magistraat, de regeering der ingezetenen, eensdeels een medezeggenschap in verschillende zaken, en anderdeels een uitsluitend recht op een speciaal gebied, dat, als verbonden aan de hofgebouwen, werd daartoe geacht te behooren. Dit laatste territoor is bepaaldelijk bekend als de fundus fiscalis of ook wel de „grafelijkheidsgrond.” Wat het eerste betreft, wij behoeven hier niet te treden in de tallooze jurisdictie-geschillen, die tusschen het Hof van Holland eenerzijds en het schepengerecht van den Haag andererzijds zich hebben voorgedaan maar wij willen er toch op wijzen, dat de Rekenkamer gerech tigd bleef tot het innen van recognitiën voor het verlof tot bouwen, tot het oprichten van winkels enz., waarschijnlijk daar, waar aan de grafelijkheid toebe- hoorende grond tegen een zekeren canon daartoe werd afgestaan. Bovendien brengen wij in herinnering, dat ten einde een gemakkelijker regeling der wederzijdsche belangen, en een richtige nakoming der verplichtingen tegenover den Souverein, in dezen na afzwering van Philips de Staten van het gewest, te geraken het college der zoogenaamde, Sociëteit” werd opgericht. Hierin hadden zitting afgevaardigden van „den Provincialen en Ploogen Raad, de Rekenkamer en van den Magistraat van ’s Graven- hage/’ Onder de twee eerstgenoemde heeft men te ver staan het Hof, en het in plaats van den Grooten Raad van Mechelen ten gevolge der afscheiding van c^e gewesten 1) Wie hiervan meer zou willen weten kunnen wij verwijzen naar de belangrijke verhandeling, met name het laatste gedeelte daarvan in dit deel der Bijdragen, van de hand van mr. J. B. J. N. ridder de van der Schueren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 476