DE EIGENDOM VAN DEN HOFVIJVER. 471 J) Zie het eerste bij de Riemer II bl. 469; het tweede is volgens dezen S. niet meer te vinden. 2) Nu nog de toegang tot de Hofstraat. „alle de straeten en straetjes gelegen ten oosten van de Beeck, beginnende van de van den Hove 2), daaronder begrepen de Rekeningen der Domeynen” en de „Heeren Schout Burgemeesteren, Schepenen en Regeerders van ’s Graven- hage”. Dit in verband met de „octrooien” door de Staten van Holland in 1664 en 1668 aan de genoemde autoriteiten respectievelijk verleend om te zorgen voor den goeden toestand der „straeten, wegen, kaden, gooten en ryoolen” en wel ter vaststelling van de grenzen, waarover de bevoegdheid, in dezen aan de genoemde college’s toekomende, zich zoude uitstrekken. Blijkens die overeenkomst omvatte het „district van haar Edele Groot Mogende (men herinnere zich dat het Hof en de Rekenkamer den souverein, de Staten, representeerden) Domeinen” noorden en Zuydt-poorte Holland en Zeeland binnen hun gebied ingestelde hoogste rechtscollege. De Sociëteit nu oefende verschillende func- tien uit, die elders aan Burgemeesters en Raad toekwamen, en was dus voor den Haag mede plaatselijk bestuur, terwijl daarnaast ook Baljuw en Schepenen optraden. Die functiën bestonden buiten en behalve in het heffen van belastingen, ook in de zorg voor politie, brandweer, verlichting en armenzorg, en in tijd van nood zelfs in het nemen van maatregelen tot verdediging. Ook had zij een afzonderlijke kas, waaruit zij geregeld subsidies aan den Magistraat ver strekte, en o.a. ook tot den bouw der Nieuwe Kerk bijdroeg. Tot vaststelling van wat behoorde tot den grafelijkheids- grond en van wat onmiddellijk onder het bestuur van den Magistraat van den Haag viel, werd in 1671 een conventie gesloten tusschen „de Heeren Raeden ende meesters van

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 477