DE EIGENDOM VAN DEN HOFVIJVER.
472
en dus
van Holland” zoude
rneer authentieke interpretatie dier
van het jaar 1699, 2) in welke J. Hop,
van de reeckeningen der Domeynen,” als
de graffelyckheydt gehoorende”, bepaaldelijk
noemt: „de hooge en lage Vijverbergh ende de Vijver”
is hiermede in overeenstemming, terwijl, gelijk hij nog
uitdrukkelijk daarbij opgeeft, „op ordre” van den Rent
meester van NoordHolland „de muyr aen de vijver staende
wert gerepareerd en de vijver schoon gemaeckt”.
Staat nu vast, dat op het einde van 1809 de Hofvijver
was eigendom van het Koninkrijk Holland, waaraan de
tegenwoordige Staat der Nederlanden ook privaatrechte
lijk is opgevolgd, dan zal ten bewijze van het eigendoms
recht door de gemeente ’s Gravenhage een van tweeën
moeten worden aangetoond. Of een rechtshandeling ten
gevolge waarvan de eigendom is overgegaan, of ver
krijging door verjaring. Een derde is niet mogelijk.
En nu schijnt een beroep op verkrijging door verjaring
hier vrij wel uitgesloten, ook al mag worden aangenomen,
dat beheer en onderhoud sinds tal van jaren, meer dan
1) Ampel Beright van den Hove van Holland raeckende de
juridictie-quaestien tusschen het Hof en den Hage,bl. 200 Bijl. R. 1.
2) Ampel Beright, bl. 201 vlg. Bijl. R. 2.
het Buytenhof en de Plaats, tot aan de Heulstraat toe in
het Noorden, latende de noordelijke helft van de voor
noemde Heulstraat onder de Hage voornoemt’'’1). De
Beek liep onder de huizen der Hoogstraat door, zoodat
men mag aannemen, dat al wat teri oosten daarvan en
nog tusschen de noordelijke en zuidelijke grens hierboven
aangeduid lag, behoorde tot het bovenbedoelde territoir,
incluis het Bosch. Was het al heel weinig twijfelachtig,
dat de vijver binnen het voormelde territoir,
binnen den omtrek der „domeynen
vallen, de boven nader beschreven conventie bevestigt
zulks. De min of
overeenkomst,
„Auditeur
„onder