476 DE EIGENDOM VAN DEN HOFVIJVER. in de bedoelde overeenkomst, die van 3 November 1683 dagteekent, inderdaad voorkomt, echter met de mededeeling dat zij is ontleend aan het provisioned accoord van 18 Juni 1671. Aan het slot dier bijlage nu lezen wij met zooveel woorden: „Hiervan zijn echter uitgezonderd de Rijks- en Hofgebouwen, welke in dien kring worden gevonden, als o.a. de gebouwen van hèt Binnenhof, zooals die bepaald worden binnen de drie bruggen en poorten of hofgrachten, het Geschutshuis etc.” Bij de zaken, die op den Haag zouden overgaan behoorde dan nog te worden gevoegd: „het trekpad en weg van het gewezen Leproozenhuis tot, met en voorbij de Geest- brugge tot aan het einde van de aldaar staande huizen, als ook het geheele onderhoud der aangelegen trekvaart, al hetwelk met de trekvaart zal dienen over te gaan,” onder verplichting van het bestuur van den Haag om die werken in goeden toestand te houden. Waarom nu deze bijvoeging? Om te doen zien, dat men inderdaad behoudens de uitzondering, nog nader te beschouwen, den overgang van wat den Staat toebehoorde aan de Stad bedoelde, en wel den overgang in eigendom met verplichting tot onderhoud. De meeste dier opge noemde voorwerpen hadden, als bestemd voor den open baren dienst, geen handelswaarde, en leverden ook genoegzaam geen voordeel op. Vandaar dat wij in een tweede bij den brief van de Landdrost gevoegde bijlage vinden: een „Staat van lasten van het Domein, vallende op het onderhoud van den zoogenaamden graaffelijkheids- grond binnen den Haag en aancleve van dien, en baten daaruit genoten wordende”. Op dien Staat zijn onder de laatstgenoemde slechts opgenomenHet asch- voet en straatgeld, de jaarlijksche pacht van het ophalen van de asch, en de erfpachten op „uitgegeven gronden en recognitiën”, voor het hebben van luifels enz. binnen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 482