480
DE EIGENDOM VAN DEN HOFVIJVER.
standigheden van zaken thans den Dominialen grond
alhier in den Haag met al wat daartoe behoord aan de
stad zoude kunnen overgaan”, evenals ook tot schade
loosstelling voor den Haag 3/s der Societeitskas aan de
stad zoude kunnen worden uitgekeerd. Dit plan is in
hoofdzaak, bepaaldelijk voor de zaak, die ons hier bezig
houdt, gelijk aan het vorige en verwijst naar dezelfde
bijlagen. Vermelding verdient, dat nu ook de Schevening-
sche weg en de Rijswijksche weg ter sprake komen. Om
trent den eersten meent de Landdrost, dat deze te voren
onder de gezamenlijke administratie der Domeinen en
van de stad „met het tolhek en de woning van den
pachter” aan den Haag zoude kunnen overgaan, onder
vrijstelling van „zekere rente van 130.’s jaars, die
door deze stad voor de depopulatie van het konijn in
den omtrek van dien weg” aan het domein werd betaald.
Wat den laatstgenoemden betreft, deze zal, hoewel tot nog
toe door het domein onderhouden, „nu een ander toevoor-
zigt vorderen” bij de veranderde bestuursinrichting.
Geruimen tijd hoort men nu niets meer van de zaak,
totdat op het einde van het volgend jaar de Directeur-
Generaal der Belastingen in het Departement der monden
van de Maas den Intendant-Generaal „ordres” verzoekt,
aangaande de overgifte aan de Stad den Haag met
1 Januari 1812 „van de Dominiale gronden in en om
den Haag, uitgenomen het Haagsche Bosch en tevens
van de zoogenaamde Sociteitskas”. De Intendant-Generaal
draagt den Secretaris-Generaal op de zaak met den Préfet
des Bouches de la Meuse te bespreken en te rapporteeren.
Dit rapport schijnt mondeling te zijn geschied, terwijl de
Préfet op 27 Dec. i8ti ontwoordt dat z. i.„Ledomaine
peut abondonner sans inconvenient cette branche d’admi-
nistration/’ terwijl hij als zijn gevoelen uitspreekt, dat
de weg naar Scheveningen ten laste van de stad moet