485
DE EIGENDOM VAN DEN HOFVIJVER.
de kosten daarvan door
ren te worden verleend, mede aan haar mogen worden
overgelaten”.
Art. 1 luidt nu„Aan de stad ’s Gravenhage worden
bij deze in eigendom afgestaan en overdragen alle zoo
danige renten, recognitiën en regten, als bevoren, door
of van wegens de administratie der Graaflijkheidsdomeinen,
zoo binnen de gemelde stad als in de jurisdictie derzelve
ingevorderd en uitgeoefend zijn geworden en bestaanbaar
zijn met de tegenwoordige wetgeving, met dien verstande
nogthans, dat in het onderhoud van de bruggen, wegen
en straaten, bevorens door gezegde administratie bekos
tigd, zoowel in als buiten de stad, als daar zijn de kade
en de weg naar de Geestbrug met de brug zelve en de
beide boschbruggen, benevens de aanplanting van den
Rijswijkschen weg voortaan door de stedelijke regeering
zal moeten worden voorzien, en
de stedelijke kas gedragen”.
Art. 3 behandelt den weg van ’s Gravenhage naar
Scheveningen. Met het tolhek en de beplanting zal die
weg „voor de eene helft bij de stad en voor de weder
helft bij het domein in eigendom blijven bezeten”,
zullende de kosten betaald en de inkomsten genoten
worden door ieder voor de helft, te rekenen van het
jaar 1820 af, terwijl de erfpacht van f130. aan het
domein door de stad verschuldigd, jaarlijks voortdurend
zal moeten worden voldaan. Art. 4 bepaalt, dat de kosten,
ten dienste van de voormelden tol en weg sinds het
begin van 1812 aangewend, zullen blijven ten laste der
stad, die zal behouden de pacht en de inkomsten van den
tol en van den weg, „doch” volgt er „daarentegen
gehouden zijn, om daaruit aan het domein te goed te
doen de door hetzelve sedert 1814 aangewende kosten
van onderhoud enz. der onderwerpen in art. 1 vermeld,
en welke thans aan de stad worden terruggegeven. Zij