DE GEVANGENPOORT.
47
E., 1515, f. 75; ’16, f. 45, 47
en 48; R. ’17, f. 106.
In Maart en Aug. 1523 waren op de Poort gebracht
wegens hunne niet rechtzinnige gevoelens de advocaat
van het Hof, Mr. Cornell’s Hoen, en de rector der
Latijnsche school alhier, Willem Claeszn. van de Volders-
zomer. Het Hof behandelde hen, niet als krijgslieden,
maar als struikroovers, zoodat 10 hunner werden opge
hangen en de anderen onthalsd, ’t Waren stoere lui, die
poogden door een gat in het privaat van de Ridderkamer
uit te breken, wat mislukte. Noch in de gayool, noch in
de Ridderkamer, noch in den stock achtte men hen
verzekerd genoeg en had dan ook de „voorsz. Damiaen
Anthonisz gemaict zekere boyen omme den gevangens
inne te sluiten.Verder werd er eenige nachten gewaakt
op de Poort „ten tyden als die Geldersche gevangens
vuyter Nyenpoorte hair biecht spraicken ende sterven
souden”; die zeven overblijvenden, geexecuteerd door het
zwaard, dronken te voren „een kanne bastardts ende
een stoop Romenie.”
In den zomer van 1521 werd nu het eerste placcaat
hier te lande tegen de Luthersche leerstellingen van wege
de Inquisitie afgekondigd. De Poort werd nu de beruchte
kerker bij de ingestelde vervolgingen. Naderende tot
dezen tijd is het plicht de geschiedenis van den eersten
beroemden kettergevangene te behandelen, welke hier
betrekkelijk kort verbleef, nevens meerdere broeders
Lutherianen, t.w. die van Jan Janszn. van Woerden,
alias „de Bakker” of „Pistorius,” den wetenschappelijk
ontwikkelden priester, die moedig en met volle overtuiging,
zonder zijn meening te willen en kunnen herroepen,
den brandstapel besteeg.