63
DE GEVANGENPOORT.
4 U', 3 st. 3 d. werd de jonggeborene gekleed en in 1561
een bedstede voor hem gemaakt.
De familie zat in den „pijnkelder” op deze kosten sinds
25 Febr. ’58, waar zij licht kreeg en brandturf, omdat het
er zoo vochtig was. Het tonnetje „met vulicheyt” of de
„stoel, waer Fytgen op ging” werd herhaaldelijk geleegd,
wat steeds 4 st. kostte, ook reeds tijdens haar verblijf op
de Ridderkamer. Al weten wij niet geheel haar misdrijf,
wel is omtrent hare terechtstelling op 3 Maart 1562 het
navolgende bekend: „noch van Phye Hermansdr. mitten
viere gejusticeert ende haer daer naer up een radt geset te
hebben noch voor een pont buscruyt noch
voor touwen, zoe in de pynbanck als upt scavot als
haer upt radt te binden noch zes hondert tacken
noch een halve Philipsgulden voor een biechtpenninck
voor de broeders vuyt het doester noch voor
dezelve 2 stoopen wyns, noch een halve Philippusgulden
ende een stoop wyns voor ’t vrouwenbroerken, dat alle
die nacht by de voorsz. vrouwe geweest is, noch voor
de patient des avonts ende ’s morgens een kanne wyns”.
Omtrent de executie en het rad blijkt, dat zij „gebrant
ende gestelt” was tusschen den Haag en Scheveningen,
en de smid verrekent nog voor „een vrouwe in die stock
ende wederomme vuytgedaen 12 st.; een tanghe, daer men
die vrouwe die tonghe mede vuythaelde ende een haeck, dair
ment lichaem mede vuyt het vuyer haelde, tsamen 12 st.”
Vier jaren lang diende dus de nog aantewijzen pijn
kelder als gevangenis voor een schuldige moeder en
een onschuldig kind, in een plaats, waarover in 1558
de bewaakster zich beklaagt tegenover het Hof „dat zy
nu selve als een gevangene haer tyt heeft doorgebracht”,
waarvoor dit haar met 7 10 st. beloont. Het kind
treft men in de Poort nog aan in Mei ’64daarna wordt er
geen gewag meer van gemaakt.