66 DE GEVANGENPOORT. de 3 Oct. 1539 had Lubbert 1) E., f. 100. 2) E.. f. 341. 3.) De Riemer, I, p. 177. In de dagen der geloofsvervolging verneemt men gaandeweg belangrijke zaken betreffende de cipiers. Bekend is dat op 20 April 1520 aan den cipier op verzoek der Magistraat was ontnomen de z.g. „vrye wyntap” en deze verder geregeld voor de vier vrije tappers in den Haag. Die onbelaste wijn tapte hij ten onrechte aan anderen, dan de „suppoosten” of die met den Hove te maken hadden. 3) Volgens verpachtbrief nu van daarvoor niets heeft ontvangen „hy een goet gcamel man es, die deur tselve officie daegelycx zeer veracht wort; ende alsnu zyn twee paerden, god betert, gestorven zyn, waerdeur hy totten diensten nyet en soude mogen bereet wesen, des versocht zynde, dan by hulpe van den hove, enz.” Hij verkreeg voor ditmaal als tegemoetkoming 5 IK. Nog kwam op 21 Maart 1571 zekere Aechte Jansdr. uit Haarlem op de Poort, die 4 dagen later de bevolking vermeerderde met een kind, dat echter op 26 Juli overlijdt. Wijl zij in de kraam lag, werd zij op 6 st. daags getracteerd tot 31 Juli; voor het kind werd gere kend 1 st. 6 d. Het Hof meende het goed met haar: „Item alsoe de cipier by de Proc.-Gen. gelast was de voorsz. Aechte Jansdr., craemvrouwe, te geven goet byer, ten eynde zy beter haer kindt zoude moegen zoeghen" kreeg zij 129 dagen lang voor 4 IK „moezelaer.” Niettegen staande daaraan werd toegevoegd een bewaakster, behalve extra vuur en licht, zelfs „suker ende cruyt,” had het Hof helaasnog de begrafeniskosten van het kind te verrekenen. 2)

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 74