86 DE GEVANGENPOORT. E., f. 29 en 32. 2) m.. Ernst, f. 153. onschuld, ook geen plan te hebben om naar Haarlem of elders te willen gaan tot den vijand, doch ootmoedelijk het Hof te verzoeken hem bij provisie in zijn ambt te laten. De zaak is zeker niet duidelijk. Het verzoek wordt toegestaan, maar hij moet het door hem gemaakte „syder deurcke in de keucken van de voorsz. conchergerye ter- stondt doen toemetselen,’'’ verder de gevangenen niet meer laten wandelen in den hof. Voorloopig moest hij echter op handtastinge te Delft blijven (welke plaats hij voor zijn gevangenis te houden had) tot nadere beslissing der Staten of door den Prins. Op voorwaarden van de ordonnantie van 6 Febr. 1576 nemen nu, naar schijnt, een paar dienaars van den Proc.-Gen. de Poort waar, doch ook is er nu sprake van zekere som voor vuur en licht aan den cipier Vermij, krachtens die ordonnantie toegekend Sinds lange jaren groote affectie gehad hebbende tot den Prins, des vaderlands vrijheid en welvaren, als Delftsch burger met eenige anderen op 24 Juni ’72 de Spaanschen belet hebbende in te komen (zijnde de regeer ders der stad op hun hand), op 30 Juli daarna van den Graaf van der Marck belofte verkregen hebbende, dat zijne diensten niet zouden worden vergeten doch door den Prins beloond, „soe en heeft suppliant nochtans tot noch toe gheen recompense versocht,” thans het cipier- schap vacant zijnde en hij „daertoe verhoept souffisantelick gequalificeert te syn,” zoo vraagt en verkrijgt Willem Adriaensz. Pluym dit ambt op 5 Febr. 1577 van het Hof, zijn lijf en goed daarvoor borgstellende, enz. 2) Onder dezen Pluym, ook wel nu en dan genoemd Moen, lagen o.a. in 1578 gedurende een zestal dagen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1906 | | pagina 94