HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS.
90
Ruisselant de feuille en feuille
Un rayon répercuté
Parmi les lys que j’effeuille,
Filtre, glise et se receuille
Dans une 11e de clarté
Elle éclaire cette voute,
Rejaillit sur chaque fleur,
La branche sur l’eau l’égoutte
L’aile d’insecte et la goutte
En font flotter la lueur.
A ce rayon d’or qui perce
Le vert grillage du bord,
La lumière se disperse
En l’étincelle, et traverse
Le cristal du flot qui dort.
omgeving zooals het uitwendig een 60 a 65 jaren geleden
er uit zag, beknopt geschetst. De tuinen en serres vormden
een waar paradijs, eeij oord van kalmte en vrede, waarin
Koning Willem II dikwerf de rust zocht die hij zoozeer
behoefde. Hij wandelde dan doorgaans alleen in de oranje
rieën langs de slingerpaden of den vijver, tusschen hoog
opgeschoten jasmijnstruiken, witte en roode struikrozen,
rhododendrums, sneeuwballen, dahlia’s, of wel over de
met oranjebloesem bestrooide paden der lanen met groote
groene bakken bezet. Op dat paradijsachtige plekje was
toepasselijk wat De Lamartine zong in zijn „Cantique sur
un rayon de soleil”
en Paleis-
Waar vroeger het lied der nachtegalen en lijsters
weerklonk, vliegen nu electrische trams rond en dreunen
de rijtuigen door Park-, Amalia-Oranje
straten.