DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
4
dat gezag in binnenlandsche aangelegenheden der provincie
te erkennen. Intusschen moet ik hier bijvoegen, dat ik niet
heb gevonden, dat men in Holland ooit de rechtskracht
heeft betwist van een of ander der plakkaten op de drukpers,
die door de Staten-Generaal zijn uitgevaardigd.
Anders was het gesteld met het Hof van Holland. Aan
vankelijk had dit wel eenige politieke bevoegdheden gehad,
maar nadat de Staten die daaraan ontnomen hadden bij
het Plakkaat van 12 Juli 1674, miste het Hof elke bevoegdheid
om Plakkaten in het algemeen, en op de drukpers in het
bijzonder uit te vaardigen. In het jurisdictie-geschil over
de vervolging van Van Balen, waarover hierna zal worden
gehandeld, betwistte dan ook de Haagsche Magistraat de
bevoegdheid van het Hof, om Plakkaten te maken, die
bindend zouden zijn voor Haagsche burgers. De argumenten
door beide colleges aangevoerd, zal ik te zijner plaats
vermelden.
Thans valt nog te onderzoeken, wie de bevoegde macht
was om drukpersdelicten te vervolgen en te straffendat
beide het Hof en de Magistraat zich die bevoegdheid toe
kenden, bleek reeds uit het geval van mr. Ardes, die voor
de uitgave van zijn pamflet zoowel door het Hof als door
de Schepenbank werd veroordeeld.
De grondslag van de wetgeving op de censuur onder
de Republiek is het Plakkaat, dat op 20 December 1581
werd uitgevaardigd door Prins Willem, „als ons gedefereert
zijnde de hooge Overigheijt van Hollandt”. Bij dat Plakkaat
(dat ook over andere zaken handelt) werd wat de drukpers
betreft verboden: „argerlijcke, oproerige ende schandaleuse
Boeckskens, Nieumaren, Liedekens, Refereijnen ofte ander-
sints” te drukken, in druk of in geschrift uit te geven, te
verkoopen of te verspreiden op verbeurte der boeken enz.
en op eene boete van 100 Carolus guldens voor de eerste
maal, en dubbele boete met arbitrale bestraffing in geval