IO8 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. geschiedde, te voet naar de Kloosterkerk ging, meermalen op de straat door behoeftigen aangesproken. De Koning droeg nimmer geld op zak; hij zei dit dan tot degenen die hem iets vroegen en zond de lieden zeer dikwerf naar het Paleis, waar hij ze dan onder de Poort bij zijn thuiskomst vond, of wel, zij meldden zich aan nadat hij reeds thuis was. Soms kwam hij zelf van den trap en gaf de vragers of vraagsters geld; op andere tijden liet hij dat door een Kamerdienaar doen. Ook werden vele malen op straat voor Koning Willem II „voetvallen” gedaan en hem verschillende smeekschriften aangeboden die hij steeds minzaam aannam. Ook hield hij dikwerf wanneer hij te paard uitreed, leden van zijn hofpersoneel staande, of hun vrouwen en kinderen die in het paleis gehuisvest waren, sprak vriendelijk met de eerste en schertste met de laatste. Het ten paleize wonende personeel zorgde natuurlijk wel, dat de enkele kinderen die ten paleize woonden, van de binnenplaatsen en uit de tuinen bleven, wanneer Z. M. in de stad was, en niet door drukke bezigheden werd binnengehouden. Het kon evenwel gebeuren, dat hij kinderen overviel, wanneer hij onverwachts thuis kwam of wel op ongewone tijden rondliep, wat hij veel deed. Steeds maakte Z. M. met die kinderen scherts; op zekeren tijd overviel hij aldus een kleine jongen en een klein meisje, zoontje en dochtertje van twee leden van het personeel. Ze zaten op een der groote bordessen van de gothische zaal en hadden de boomgaarden eens geïnspec teerd, met het goede gevolg, dat de kleine jongen zijn zakken, en de kleine meid haar opgehouden voorschoot vol hadden met de goede gaven van Pomona. De Koning naderde ongemerkt en stond ineens voor de verschrikte kinderen. Vriéndelijk lachende en hen waarschuwende „dat de tuinbaas hen niet zou snappen”, stelde hij de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 123