f
met hun buit naar de ver
zond ze
kleinen gerust en
trekken hunner ouders.
Andere staaltjes van ’s Konings minzaamheid. Een werk
man (timmerman) genaamd L. v. d. Broek een jonge
knappe krullebol trok des Konings bijzondere aandacht
en hij noemde hem dikwerf „Mijnheer de krullebol.”
Toen v. d. Broek weder eens door den Koning werd
aangesproken nam deze de vrijheid Z. M. mede te deelen, dat
hij eerdaags bruidegom werd en vroeg of hij zoo vrij mocht
wezen Z. M. met zijn bruid bruidsuikers aan te bieden,
hetwelk de Koning hem toestond. Toen de tijd daar was,
verscheen de timmerman met zijn bruid op het werk en
bood den Koning een fraaie doos met suikers aan, die
Z. M. aannam, hetgeen tengevolge had, dat aan Van den
Broek ’s anderen daags een zilveren theeservies namens
Z. M. overhandigd werd. Zoo kon de Koning zich ook
amuseeren met een der werklieden uit den achterhoek
afkomstig die Z. M. geregeld als „mijnheer de luitenant”
betitelde; de Koning vond dat aardig. Hij kon soms,
’t zij bij dag of avond, bij gehuwde leden van het hof
personeel in hun vertrekken binnenloopen, ging dan dik
werf zitten en al sigaretten of sigaren rockende, waarvan
de Koning een hartstochtelijk liefhebber was, zat hij ook
met moeder de vrouw of de kinderen, zeer familiaar, soms
geruimen tijd te praten, vooral in de eerste jaren van zijn
regeering, toen hij nog niet zoo hevig door staatszorgen
werd vervolgd als later maar al te dikwerf het geval was.
Nog ditZ. M. ontmoette eens op de binnenplaats een
jonge flinke Scheveningster die visch ten Paleize ge
bracht had.
De Koning klopte haar op de schouders en zeide
„Zeg eens, je bent een baas! Wie ben je?” „De dochter
„van lange Joppe, Majesteit.” Waarop hij haar vriendelijk
toevoegde: „Zoo, zoo, nu als je trouwt, zorg dan maar
HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. IO9