120 HET GLANSTIJDPERK VAN HET KONINKLIJK PALEIS. van de Regeering meldden zich aan en eischten toegang. Alle avonden werkte Z. M. met den Directeur van zijn kabinet, Van Rappard, dikwerf tot in den nacht toe. Al die strubbelingen stonden in verband tot nog twee andere zeer belangrijke historische feiten, die vooral ge durende de laatste jaren der regeering van Koning Willem II de gemoederen ernstig bezig hielden, nl. de grondwets herziening en den geweldigen strijd ontstaan omtrent de wederinstelling der R. K. kerkelijke hiërarchie hier te lande, m. a. w. de benoeming der bisschoppen. Trouwens, het was toentertijd in geheel Europa span ning en beroering, en de vorsten wankelden op hun tronen. Enkele herinneringen, voor zoover Willem II persoon lijk aangaat, uit die dagen mogen hier nog volgen. Reeds in 1842, toen Van Hall het 2e boek van het Wetboek van Strafrecht aanbood, raakte geheel het Katho lieke Nederland in beroering; het bevatte nl. het zoo genaamde „placet”, speciaal tegen de geestelijkheid gericht, waarbij tegen onbeduidende overtredingen met correc- tioneele gevangenisstraffen van 15 jaren werd gedreigd. Dat „placet” kwam in het zittingjaar der Staten-Generaal 184647 opnieuw aan de orde. Vooral Van Son bepleitte bij den Koning persoonlijk en dikwerf op vele audiënties de verwijdering er van uit het Ontwerp van Wet. Hij kreeg zijn zin, maar dat ging niet gemakkelijk. In Januari 1847 scheen het dat de tiende titel uit het Ontwerp zou komen te vervallen. Hoe de arme Willem II in die dagen heen en weder werd geslingerd tusschen voor- en tegenstanders, is alleen Gode bekend. In den kabinetsraad van 14 Mei 1847, bleek nog van de tegenstrevende stemming der Ministers. Willem II nam toen zelf het woord op, en verdedigde heftig en met

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 137