DE JURISDICTIE-GESCHILLEN.
9
het onderzoek dezer zaak op aan twee Raden Commissarissen,
die Van Balen deden oproepen om voor hen ten Hove te
verschijnen om gehoord te worden, zonder aanzegging
of hij als getuige of als verdachte zou worden onder
vraagd.
Van Balen gaf van die oproeping kennis aan den Magi
straat en vroeg hem wat hij moest doen, (dit laatste op
grond eener resolutie van 1746 waarbij werd verboden
aan de Haagsche burgers, om voortaan zonder voorkennis
en goedkeuring van den Magistraat voor Commissarissen
van den Hove te verschijnen) en kreeg ten antwoord, dat
Baljuw, Burgemeesters en Schepenen over zijne zaak aan
het Hof eene conferentie zouden vragen, en dat hij inmiddels
niet voor Commissarissen moest compareeren.
Op 25 Januari had de conferentie plaats. De Heeren
van den Haag beklaagden zich over de oproeping van Van
Balen en voegden er bij, dat hij in December van het vorige
jaar eveneens ten Hove was geroepen, dat hij toen aan die
oproeping gevolg had gegeven, en als beklaagde was onder
vraagd geworden. De Commissarissen van het Hof ant
woordden, dat de Heeren van den Haag slecht schenen
ingelicht te zijn door Van Balen, daar deze in December
alleen voorloopig als getuige was gehoord; zij vroegen
tevens waarom de conferentie was gevraagd en op welke
gronden den Haag beweerde, dat Van Balen niet onder de
jurisdictie van het Hof behoorde, waarop zij het onnoozele
antwoord ontvingen, dat de Heeren van den Haag zich
daarover niet wenschten uit te laten, maar dat zij ver
zochten, de conferentie in den namiddag voort te zetten.
Dit geschiedde en toen verklaarden zijdat een’ burger
wel voor het Hof konde worden geroepen, om als getuige
gehoord te worden, maar dat Van Balen had verklaard, dat
hij was geroepen als verdachte wegens het verkoopen van
zekere boekjes, en dat het Hof geen jurisdictie had over