140
HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.
Haghe het een en ander mede te deelen omtrent de posterij
in den Haag uit de tijden toen het postverkeer nog uit
sluitend eene stedelijke aangelegenheid was. De daarvoor
benoodigde gegevens ontleenden wij aan onuitgegeven be
scheiden uit het Rijks- zoowel als uit het Stedelijk Archief
van ’s Gravenhage, en daar waar dit voor de verduide
lijking of ter betere teekening der omstandigheden noodig
is, zullen wij den inhoud der stukken in extenso mede-
deelen.
Ons onderzoek ligt besloten tusschen het einde van de
16e eeuw en het jaar 1747, omdat men dit eerste tijdstip
kan beschouwen als het begin van een meer geregeld
postverkeer, terwijl met het laatste jaar, tengevolge van
het pachtersoproer en de daaruit voortgevloeide afschaffing
der pachten, ook de posterijen in eene andere phase traden,
doordien zij van toen af onder het beheer der Generaliteit
kwamen.
Een naam, die in de geschiedenis der posterijen een
grooten rol speelt, en die nog een bekenden klank heeft
voor de philatelen onzer dagen, is die der familie Taxis.
Dit uit Bergamo in Noord-Italie afkomstig geslacht heeft
een groot aandeel gehad in den ontwikkelingsgang van
het postwezen in de Nederlanden en in Bourgondie, en
wij troffen dien naam herhaalde malen aan in verband met
de Haagsche posterij.
Frans von Taxis, kapitein en postmeester, was de eerste
der familie, die zich op dit terrein bewoog.
Philips de Schoone sloot met dezen in 1504 een contract
tot het instellen en onderhouden eener geregelde postver
binding tusschen de Nederlanden, het keizerlijke, het
Fransche en het Spaansche hof. Onder Keizer Karei V’s
regeering werd deze overeenkomst uitgebreid, daar Frans
en Johan Baptist van Taxis, zich door een verdrag op
12 November 1516 verbonden ook Rome, Napels en de