HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.
I42
zelf de instelling
de veerschippers op de voor-
en deze lieten de
en voor eenige
bereden bode
van den Magistraat mocht het briefporto niet verhoogd
worden. In vergelijking met het hedendaagsche posttarief
was dit niet eens zoo bijzonder hoog, b.v. in 1634
sanctioneerden Burgemeesteren de heffing van vijf stuivers
bodeloon van iederen brief naar Hamburg verzonden, naar
welke plaats de verzending vóórdien per scheepsgelegen
heid via Friesland plaats had gevonden. Men moet hier
bij echter wel in het oog houden dat het geld toen meer
dan de dubbele koopkracht van thans had.
Het vervoer te water, dat lang een groote plaats in het
verkeer had ingenomen, bleek langzamerhand niet meer
te voldoen, als niet vlug genoeg zijnde voor de brieven-
posterij. In sommige deelen der Republiek, meer speciaal
in de Oostelijke provinciën, waar de waterwegen schaar-
scher waren dan elders, dwong zich als van
eener paardenposterij op.
Iedere stad, die vroeger eigen boden had, richtte nu
eigene postkantoren op, meestal verscheidene voor de
verschillende routen, en stelde daarbij eigen beambten
aan met karren en paarden. De stad trok rijke inkomsten
uit het vervoer der post, daar het haar vrijstond tarieven
naar goeddunken te heffen, welke echter het vervoer soms
ernstig bezwaarden en menigeen van het voeren van brief
wisseling weêrhielden.
Daarnevens werden aan
naamste steden posterijen bewilligd
brieven voor Delft, den Haag, Amsterdam
omliggende plaatsen dagelijks door een
bestellen.
Meer algemeen werd de instelling eerst in de 18e eeuw,
toen de post ophield uitsluitend eene stedelijke bediening
te zijn en onder het beheer kwam der provinciale autori
teiten.
Tot dit tijdstip waren de groote postmeesterschappen,