HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN. 1+3 die enorme winsten afwierpen, altijd ingepalmd door de leden der almachtige regeeringsfamilien, die daarmede hunne zonen, neefjes en vriendjes beschonken en nooit vergaten zelf daarvan een belangrijk deel op te strijken. Groote fortuinen hebben hun ontstaan te danken gehad aan het bezit van een of ander voordeelig postmeesterschap. Met het jaar 1747 zou hierin verandering komen. Niet zonder veel schokken, ontstond eene andere stroo- ming, die eischte dat het beheer der posterij, dat zulke enorme profijten afwierp, eindelijk aan ’t land zoude wor den afgestaan. ’s Gravenhage, waar het postmeesterschap tot de voor- deeligste ambten behoorde, en eenige andere steden gaven hiervan het loffelijke voorbeeld, door de posterijen aan den Stadhouder op te dragen, die ze op zijn beurt aan het land afstond. Van toen af kwam deze tak van dienst onder het be heer van de Commissarissen van de staten der verschil lende provinciën. Toen onze handel in de i7e eeuw zulk een hooge vlucht begon te nemen deed zich de behoefte aan goede post verbindingen met het buitenland reeds levendig gevoelen, en de heeren Staten hielden zich vaak met dit vraag stuk onledig. Een voornaam punt was vooral de postverbinding met Frankrijk en wij zullen gelegenheid hebben hierop later uitvoeriger terug te komen. Onder het beheer van Louvois stuitte die zaak op moeielijkheden, omdat het verkeer begrijpelijkerwijze over het grondgebied der Spaansche Nederlanden liep, waar het postwezen evenals dat van een groot deel van Duitschland een erfelijk bezit was van de reeds te voren genoemde graven van Thurn- en Taxis. De instelling van een geregelden postdienst op Engeland, via den Briel en Harwich ging met minder moeielijkheden

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 163