146 HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN. verzoek werd hun toegestaan op 23 September 1594. Deze schuitenvoerders belastten zich behalve met het personen- en goederenvervoer, ook met de bezorging van brieven. Dat zij niet altijd hun mandaat tot tevredenheid hunner lastgevers vervulden, blijkt ons uit een missive van den Magistraat van Leiden aan hunne Haagsche ambtgenooten in zake de onbetrouwbaarheid der tusschen beide steden dienstdoende schippers. De burgemeesters van Leiden schreven den 28 Juli 1638 aan hunne collega’s van den Haag, dat het raadzaam was orde te stellen op de overdreven eischen van de schuitenvoerders, die met hun jachten de beide steden bedienden. Deze vorderden soms twee, soms zelfs drie stuivers voor eiken brief, terwijl de bestelling derzelve niet met de noodige diligentie geschiedde. Zij stelden daarom voor te ordonneeren, dat de schuiten voerders voor het port van een brief niet meer zouden mogen eischen of ontvangen dan een stuiver acht penningen, tenzij dat eene grootere belooning door den afzender was genoteerd op den omslag van den brief. De brieven moesten dadelijk door hen besteld worden en indien zij onmiddellijk na aankomst wêer om een of andere reden moesten ver trekken, was de commissaris verplicht iemand anders tegen eene redelijke belooning met de bezorging der brieven te belasten. De schuitenvoerders, die ’s avonds laat aan kwamen, moesten de brieven des anderen morgens vroeg tijdig aan hun adres bezorgen. Eene boete zou worden gesteld op het niet nakomen dezer verordening. Dit flinke ingrijpen der overheid heeft ongetwijfeld paal en perk gesteld aan de overdreven eischen der schippers, ten minste wij vonden geen enkele klacht meer over dit misbruik.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 166