147 HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN. Wij zijn nu in de gelegenheid het een en ander mede te deelen omtrent de eerste geregelde postverbinding door een bode te paard onderhouden tusschen de twee belang rijkste steden van de Republiek der Vereenigde Nederlanden Amsterdam en ’s Gravenhage. Een document, dat in het Haagsch gemeente-archief berust, licht ons in omtrent de bepalingen, die werden vastgesteld ter verzekering van den geregelden postdienst tusschen de twee genoemde steden en de verplichtingen, waaraan de bode te paard zich te houden had. Op den 29 Juli 1659 werd een zekere Adriaen van Bergen door de burgemeesters van den Haag aangesteld tot postmeester, of zooals men het toen nog noemde tot bode te paard tusschen Amsterdam en den Haag. Hij moest zich verbinden zich stipt te houden aan de bepalingen eener overeenkomst door de vroedschap der beide betrok ken steden expresselijk gemaakt op het vervoer van brieven, waarbij den bode een nauwkeurige gedragslijn werd voorgeschreven. Voor het tot stand brengen dezer conventie was de Amsterdamsche burgemeester Andries de Graeff afgevaardigd en wij zullen zien tot de vaststel ling van welke bepalingen zijne besprekingen geleid hebben. De brieven, die men wenschte te verzenden, moesten be zorgd worden, ter plaatse door de vroedschap aan te wijzen. De brieven moesten aldaar gepakt worden in een valies of leeren zak, opdat ze onbeschadigd overgebracht zouden kunnen worden. Eiken avond ten half tien als de boom gesloten werd, moest een bode te paard van Amsterdam naar Haarlem rijden. Aldaar moest hij afstijgen en te voet langs den Singel gaan, alwaar hij een boot gereed zou vinden om hem over het Spaarne te zetten. Aan de overzijde bij de Houtpoort stond dan een frisch paard gereed, waar mede hij tot Lisse moest rijden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 167