i49
I-IET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN.
Deze moesten des middags om twee uur vertrekken
en haastig doorrijden, opdat de brieven, bestemd voor de
Oostzee-provincien en ’s middags uit den Haag afgezonden,
nog denzelfden avond door de Oostersche post zouden
medegenomen kunnen worden. Ook brieven met bestem
ming naar Hoorn, Enkhuizen, Kampen, Zwolle, Harlingen
enz. moesten om ’s avonds over de Zuiderzee te kunnen
gaan, tijdig aan de veerschuiten bezorgd worden en daarom
van de laatste gelegenheid gebruik maken.
Het porto was voor eiken brief twee stuivers. De brieven
voor den Haag, om twee uur uit Amsterdam verzonden,
moesten daar ter plaatse vóór negen uur ’s avonds be
zorgd zijn.
Het loon van de bezorging werd gelijkelijk door de
Amsterdamsche en Haagsche boden gedeeld, na aftrek
der onkosten; de afrekening moest geregeld elke zes
maanden geschieden. Op 31 Juli 1659 werd deze over
eenkomst door de onderteekening van de gedelegeerden
van beide steden bekrachtigd.
Het daarop volgende jaar kreeg de Haagsche post eenige
verdere uitbreiding door de benoeming van titularissen
tot het ambt van directeuren-generaal der posterijen.
In deze benoeming vinden wij op dit gebied het eerste
bewijs van nepotisme, want de benoemden waren leden
der regeering aan wie men een winstgevend baantje wilde
toeschuiven.
Zij hielden slechts het toezicht over den dienst en
committeerden ondergeschikten tot de vervulling van het
eigenlijk bedrijf, gelijk zulks naderhand schering en inslag
werd in onze oligarchisch aangelegde stadsregeeringen.
J) Als voorbeeld willen wij aanhalen, dat de bekende schilder
Philips Koninck, leerling van Rembrandt, op het einde van
zijn leven omstreeks 1688 het schuitenvoerders ambt bezat
van Amsterdam op Rotterdam. Hij liet natuurlijk het werk