DE JURISDICTIE-GESCHILLEN. IO 1) Prinses Anna van Engeland, weduwe van Prins Willem IV, gouvernante gedurende de minderjarigheid van Willem V. Haagsche burgers, dan alleen als op dien regel bij instructie of Plakkaten een uitzondering was gemaakt. Een week later kwamen de wederzijdsche Commissarissen weder bijeen, en nu antwoordden die van het Hof op het betoog van den Haag: dat het Hof had gedaan wat in deze materie steeds gebruikelijk was geweest, waarop de tegen partij antwoordde: dat als het Hof niet meer inlichtingen wilde verstrekken, de Magistraat zich tot de Staten zoude wenden. Dit geschiedde den 3^n Februari, en de Staten deelden dit twee dagen later aan het Hof mede met de opmerking, dat de Staten verwachtten, dat gedurende hunne deliberatien het Hof de zaak zoude laten rusten, waartoe dan ook besloten was. Eerst den 24Sten April was het Hof gereed met een rapport, naar aanleiding van het request van den Magistraat, dat hun door de Staten om advies was toegezonden en deze maakten de zaak commissoriaaleen beslissing volgde er nimmer op. De beide partijen bleven intusschen voortgaan met me- moriën aan de Staten in te dienen de laatste, die ik vermeld vind, is die van den Magistraat van 14 Dec. 1759, waarin de wederzijdsche beweringen zijn samengevat, en die dus verdient nader te worden beschouwd. Het Hof beweerdedat de Plakkaten op het drukken van fameuse libellen de bevoegdheid tot vervolging aan het Hof toekenden, wanneer daarin de hoogheid of de eer van den Souverein, de Edelen en Officieren der escrois of gepri vilegieerde personen werden beleedigddat in het Schuite- praatje uitdrukkingen voorkwamen, beleedigend, althans aan stootelijk en onbetamelijk ten opzichte van den Souverein en de Gouvernante en in de Vragen uitdrukkingen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 16