15° HET OUDE HAAGSCHE POSTWEZEN. zoo zij daartoe van de bovenge- aan anderen over en trok zelf de voordeelen van het baantje, dat weinig geschikt was voor een kunstenaar. Nog vond ik een anderen gildebroeder van St. Lucas de bekende zwarte kunst teekenaar en etser, Romeyn de Hooghe, die zich een baantje van brievenbesteller liet welgevallen. In de resolution van Tresorieren van het Amsterdamsche Archief ontdekte ik dat op 21 Augustus 1664, de 19 jarige Romeyn aangenomen was tot brievenbesteller op Leiden en 3000 gld. cautie stelde voor zijn „getrouwicheit”. In 1668 vertrok hij uit Leiden en vestigde zich te Haarlem. De uitbreiding van het postwezen betrof het brieven vervoer op de provinciën, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Westfriesland en Groningen. Door eene commissie van 15 December 1660, werden Quintijn de Veer, baljuw en Mr. Jacob van der Hoeve, burgemeester, voor den duur van 36 jaar aangesteld tot directeuren-generaal van de posterijen van ’s Gravenhage. Zij kregen deze commissie als belooning voor de goede diensten, die zij aan de stad bewezen hadden. Wel gaven burgemeesteren en schepenen aan verschillende personen het recht het bodenambt te paard uit te oefenen, doch deze mochten alleen brieven overbrengen, speciale vergunning hadden gekregen noemde directeuren-generaal der posterijen. Zoo vinden wij dat den 28 Maart 1662 Harmen van Huisinga en Johan van'der Horst, poorters, gecommitteerd werden tot ordinaris boden te paard, met goederen en brieven op Utrecht, Gelderland, Overijssel, Westfriesland en Groningen. Zij moesten hunne reizen vooraf aan kondigen en hadden recht op een behoorlijk loon. Daarbij was de restrictie gemaakt, dat ze geen brieven, ’t zij enkele, of die in pakketten, hetzij van of naar den Haag, mochten meevoeren, dan met toestemming van de directeuren of hunne rechtverkrijgenden. Bij de aanstelling werd allen ambtenaren der Republiek

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1907 | | pagina 170